The Canada Chronicles : “The Eastern Part”

De vakantie 2019 is aangebroken. Vorig jaar deden we het Westen van Canada, nu is het Oosten aan de beurt. 10 dagen langs Montréal, Québec, Saint John (in de provincie New Brunswick, niet te verwarren met St-John’s in Newfoundland) en Halifax (in de provincie Nova Scotia). Veerle, Rigo en ik op reis !

Zaterdag 29 juni

In de voormiddag hebben we ruim de tijd om de valiezen te pakken. Nu ja, pakken ? We reizen licht, dus enkel twee stuks handbagage van het merk “Transworld Bags” gaan mee per persoon. Deze handbagage heeft ons al heel goed gediend, compact en handig bewegend. Een superkoop ! Om 12u springen we de auto in en rijdt Rigo ons naar het “Charles de Gaulle”-vliegveld nabij Parijs. In de wagen ook zijn oudste broer Jelto die de wagen meteen terugrijdt naar België. Vliegtuig richting Montréal op tijd, vlotte vlucht, tot plots de boordcommandant aankondigt dat de “Pierre Elliot Trudeau”- luchthaven gesloten is wegens hevige onweders. Wij dus doorvliegen naar Toronto, de onweders uitzweten en bijtanken. Rond 22u30 lokale tijd konden we dan toch uitstappen in Montréal (dan zaten we al bijna 10 uur op dezelfde Boeing 777 en waren we vier films verder…). Ter plaatse was het opgehouden met regenen en konden we snel een taxi vinden naar het hotel, “Le Centre Sheraton”.

Zondag 30 juni

Ontbijt in het hotel met spek en eieren, “fond” genoeg voor een stevige wandeling naar en doorheen “Le Vieux Montréal”. Wel in lange broek en met een trui, want het was grijs, bewolkt en het miezerde. Naargelang de wandeling vorderde, klaarde het op en mochten de truien weer uit. Bezoek aan de “Vieux Port”, tot aan de “Quai de L’Horloge” (met daar ook het natuurkundig museum), langs de drukke “rue Saint-Paul” (een soort “rue des Bouchers” uit Brussel), doorheen de “Place Jacques Cartier” met de lokale winkeltjes, zo naar de “Basilique Notre Dame”. Je hoort het aan de namen : met het soort Frans dat hier gesproken wordt, waan je je soms meer in Parijs dan op het Amerikaanse continent. In het “Quartier International”, waar de wolkenkrabbers het terug overnemen, stopten we even voor de lunch. Een broodje “smoked meat” met opgelegde pickles en mosterd verstevigde de inwendige mens en we waren meteen klaar voor de beklimming van de “Mont Royal”, die 200 meter uitpiekt boven de stad. Steile trappen en zachte hellingen wisselden elkaar af.  Rond 17u waren we terug afgedaald naar het hotel en volgde een stevige plons in het zwembad en bijhorende hete yaccuzzi. Op de teller : 19,7 kilometer en iets meer dan 28.000 stappen. Genoeg Kcal (meer dan 1.000) om te dineren in “Bâton Rouge Steakhouse and Bar”, met authentieke 8 uur gegaarde “BBQ spare ribs”. De bediening was maar een dilletantisch gedoe : ik heb voor de eerste keer op reis een mocktail gedronken en Rigo -die trouwens netjes zijn trainingsschema van FC Herne volgt- een “Daiquiri” cocktail. Gelukkig kwamen we daar snel achter en konden we dit compenseren met wat een “kuip” (9oz) rode wijn werd genoemd door mama. Met zo’n kuip op laat Morpheus niet lang op zich wachten.

Maandag 1 juli

Vandaag nationale feestdag in Canada. De stad Montréal maakt zich op voor parades door de grote straten van het centrum, maar dat is niet echt aan ons besteed. Bij “Peel” nemen we de metro om naar het Olympisch kwartier te sporen. We bezoeken daar in de stralende zon het “Saputo” voetbalstadion, wandelen rond het Olympisch stadion (de Spelen van 1976 ) met de impressionante schuine toren, het “Nadia Commaneci”-plein en belanden in het gebouw van het toenmalige Olympisch zwembad dat nog steeds in prima staat is en schittert in alle zwemglorie. Terug de metro op om via het schakelstation “Berri-Uqam” te eindigen in het “Jean-Drapeau” park, dat ligt op het Sint-Helena-eiland, vlak voor Montréal-stad in de “Saint-Laurent” rivier. Daar zijn allerhande bezienswaardigheden, van een groot pretpak -incluis een aquapark-  tot het “Gilles Villeneuve” race-circuit (waar je deze tijd van het jaar kan op fietsen, wat ook door vele wielrenners van allerhande pluimage wordt gedaan) en de Olympische regatta. Zegt Rigo : “Laat ons hier snel een fiets huren om rap een plaats te vinden om iets te eten”. Het was immers rond 13u. Hallo ? Anderhalf uur later waren we nog op dat eiland aan het fietsen op zoek naar één of ander restaurantje, en via de “Pont Victoria” zijn we uiteindelijk terug op het vasteland geraakt om daar een slaatje te gaan eten. Via een kortere weg dan terug naar het “Sainte-Hélène” eiland, over de “Pont de la Concorde” -aan de “Biosphère” (het milieu museum)- om de metro te nemen richting hotel. Mama en papa waren al aan het inleverpunt van de mountain-bikes, maar Rigo was een brug te ver gereden in al zijn “coureurs-enthousiasme” en kwam “buiten tijd” aan, haha! Trouwens, geloof Rigo nooit als hij snel een fiets wil huren om te gaan eten, want dan hebt ge het “vlaggen”. In het hotel een deugddoende zwembeurt, en klaarmaken voor het diner bij “La Queu de Cheval” in business casual stijl. Kraakverse reuzegarnalen, een “Alberta dry aged Sirloin” met béarnaise of peperroomsaus, en zoete profiterolles. Meer moet dat niet zijn om de dag te eindigen.

Dinsdag 2 juli

Zoals gepland door “D&D Holidays”, auto ophalen en naar Québec rijden. Het was nu al al Frans wat de klok sloeg, en dat wordt nog straffer in de hoofdstad van de provincie… Québec. Het hart van Franstalig Canada. Onze auto voor het merendeel van de reis is een Mitsubishi Outlander SUV, dus dik in orde. Uit Montréal rijden op een dinsdag betekent onvermijdelijk omwegen door werken en files, maar eens op de autosnelweg A40 waren we echt vertrokken, zij het dat de autoweg hier tot Québec niet echt in de beste staat was. Humpen en bumpen dus. Halfweg de trip even stoppen in Trois-Rivières, waar we terecht kwamen aan de basiliek “Notre Dame” (jawel, alweer), een verlaten bedevaartsoord ter ere van Onze-Lieve-Vrouw. “Petit Lourdes, quoi”. In een aftandse refter met zelfbediening en plateaus uit de jaren ’50 gauw iets gaan eten. Gelukkig stond er “Poutine” op het menu, de lokale specialiteit van de provincie Québec : iets wat op frieten lijkt, met vleesjus, stukjes kaas en in deze variante ook met gerookt vlees. In een bedevaartsoord gebeuren zo nu en dan mirakels of worden uitspraken van de vakantie geboren. Vroeg mama op het einde van de maaltijd  : “Rijden we nu door naar Rebecq ?”. Echt waar, “I amnot kidding you”. We hebben hem, de uitspraak van de vakantie, neen ?  Nog 125 km te gaan, naar Canadese afstandsnormen een peulschil. Inchecken in de Hilton, even uitpakken op de kamer (kan je op twee manieren interpreteren…), Rigo naar de gym voor krachtoefeningen, en Vee en ik op wandel door het oude Québec, via de “Fontaine de Tourny”, de “Porte Saint-Louis”, het “Château Frontenac”, en “Porte Saint-Jean”. Québec is véél kleiner dan Montréal, maar wel heel actief en een tikkeltje hovaardig (zij declameren zichzelf als “la capitale d’une nation”). Hun “Festival Eté Québec” op het ruime “Parc des Champs-de-Bataille” mag er zijn, met één gigantisch en vele andere podia in de stad. We waren wel enkel getuige van de opstelling van het festival, dat loopt van 4 tot 14 juli. Gauw even douchen (30 graden in Québec, eerder uitzonderlijk, en het is een stad met steile dalingen en hellingen, dat is transpireren geblazen) en dan “à la bonne foie” met de taxi naar de koelere havenbuurt op zoek naar een goed diner. In de “Bistro Sous Le Fort” vonden we die. Lokale gin van aan de Sint-Laurens rivier (dat is bijna een zee op zich, zo breed…), Canadese wijn en degelijke “boeff” (zo noemen ze dit hier in het sappige Franse dialect van Québec). Taxi bellen en in een mum van tijd terug in het hotel. De avond valt, en wij vallen in slaap met een schitterend panorama op de benedenstad van Rebecq, euh pardon, Québec.

Woensdag 3 juli

Meteen goed nieuws bij het opstaan over de examens van Rigo, dus de dag kon al niet meer stuk. Aanschuiven voor een plaatsje aan het ontbijtbuffet : dat hadden we dan weer nog niet meegemaakt in een Hilton. Maar ook dat ging voorbij. De hop-on-hop-off bus dan : wij op zoek naar een opstapplaats, terwijl er -zonder dat we daar besef van hadden- er  eentje was vlakbij het hotel, aan het “Centre des Congrès”. Een kleine wandeling dus door de bovenstad kon er na al het wandelen van de voorbije dagen nog wel bij. Vanop het bovendek van zo’n hop-on-hop-off bus (die zie je ook echt in elke stad van wat ietwat betekenis rondrijden) is het aangenaam Québec verkennen : het ruime park “Les plaines d’Abraham”, via de winkelstraat “Avenue Cartier” en de citadel naar het hart van Québec op de “Place d’Armes”. Daar toch even afgestapt voor een drankpauze met ijsthee, want het is hier 35°, niet zo uitzonderlijk hier in de hoogzomer (in putteke winter vriest het hier wel tot min 30°, met vaak twee meter sneeuw er boven op). Onze bustocht dan verder gezet langs Sint-Rochus (jawel, het “Quartier Saint-Roch”, de oudste nederzetting van de stad, nu de basis van onder andere Ubisoft en vele andere “game” ontwikkelaars), “Place Royale” en de “Vieux-Port”. Terug aan het hotel de auto in voor een korte trip naar het “ Parc de la chute de Montmorency” (een grote waterval ten oosten van de stad). Dan ruim de tijd nemen voor sportactiviteiten, in de koele gymzaal van de Hilton, met zicht op het buitenzwembad. Het werd snel avond en om 18u30 hadden we al ruimop voorhand gereserveerd in “L’Initiale”, een gastronomisch restaurant met Franse klasse (het enige met een “Château & Relais” kwalificatie in de stad) en dito 6 gangen-maaltijd. Een culinaire voltreffer !

Donderdag 3 juli

De punten van Jelto om zijn bachelor fysica te halen vielen “in stijl” mee. Dus alweer een dag die niet stuk kon. Alhoewel, we hadden een lange “road trip” door de provincies Québec en New Brunswick voor de wielen, naar Saint John, een kleine 7 uur rijden… Hoe overbrug je dat ? Wel, de eerste chauffeur rijdt 2,5 uur, dan de tweede een uur, korte pauze net na “Rivière du Loup” bij een “Tim Hortons” langs de baan, bijtanken en dan de derde chauffeur die 2 uur rijdt. De tweede chauffeur rijdt dan nog een uur en de eerste rondt af (kunnen jullie nog volgen ?) met het binnenrijden van de hoofdstad van New Brunswick, bestemming een “Delta by Marriot” hotel als slaapplaats. Aankomst was iets voor 18u, want we waren vergeten dat er een tijdsverschil zit tussen de twee provincies. We zitten nu 5 uur later dan thuis in België, in plaats van 6 uur. De “road trip” verliep overigens vlot. De start was wat sputterend, want de GPS (Maps.Me) wou ons via een ferry over de “Saint-Laurent” rivier zetten, terwijl wij een brug zochten. Die (zeer lange) brug konden we dan toch snel vinden. Goede wegen (soms wat bompig), oneindige boslandschappen langsheen de grens met de staat Maine (USA), en langgerekte autosnelwegen die maar blijven duren. Hier in Canada zegt men : “Er zijn twee seizoenen  : winter en wegenwerken”. Daar is ook wel iets van aan, want vaak moesten we over één wegstrook omwille van werken. Het restaurant “Port City Royal” bezochten we rond 20u30, na nog een wandeling langs de haven en de kaden van de stad. Niet echt veel te zien, echter. Na het simpele maar toch wel “authentieke” diner (met 6 lokale oesters als entrée), het stof van de reis afspoelen onder de deugddoende douche en in bed.

Vrijdag 4 juli

Vertrekken voor een tweede “road trip”  met een “Rise and Shine”-ontbijt is hartig genoeg om het een tijdje in de wagen uit te houden. We werden trouwens bediend door een dame die in 2017 de “Hospitality Saint John Tourism Award” had gewonnen. Een Amerikaans aandoende, wat gekunstelde vriendelijkheid, waarbij iedereen “my friend” of “my dear” was. Van Saint John trekken we eerst noordwaarts naar Moncton, om dan naar het oosten te draaien, richting de provincie Nova Scotia.  Korte middagstop in “Fletcher’s Restaurant” voor lunch in Truro, en dan verder naar Halifax. Deze havenstad was in de 17de eeuw een Britse versterkte vesting, een militair fort en daarna één van de belangrijkste bevooradingspunten voor dit deel van Canada, en tijdens de wereldoorlogen ook voor Europa. In het “Lord Nelson” hotel kwamen we aan rond 15u30 (met een temparatuur boven de 30° alweer), tijd genoeg dus om een lange wandeling te beginnen langs de benedenstad en de oude haven, met zicht op de Atlantische oceaan. Halifax heeft een zeer bizarre architectuur, met huizen uit het begin van de twintigste eeuw, zelfs de late negentiende eeuw, en moderne gebouwen, alles door elkaar. De reden hiervoor ? In 1917 was er een explosie van een Frans munitieschip in de haven die een groot deel van de stad wegblies, en zeker alle kleinere gebouwen. De grootste explosie ooit door de mens veroorzaakt, … tot de atoombom op Hiroschima. Dat kan al tellen. Via de Citadel en de “Old Town Clock” (een geschenk van de stipte prins Edward, in 1803 opperbevelhebber van de Britse troepen in Halifax) naar de “Public Gardens” (een soort “Botanique” zoals wij die in Brussel kennen), vlak aan het hotel. Diner in “Le Coq Français” met mosselen en “steak frites” (jawel), en we duiken de hotelbar in voor deze “Canada Chronicles”, bij een glas Canadese wijn uit Nova Sotia, “Tidal Bay”.

Zaterdag 5 juli

Halifax heeft meer te bieden dan de stad zelf. In de nabije omgeving ligt het dorpje “Peggy’s Cove”. Eerst even wat langer uitslapen (op verzoek van Rigo) en wat later ontbijten, dit keer in “Starbucks”, aan de “valet” de wagen opvragen en een kleine drie kwartier rijden naar het idyllische maar zeer toeristische “Peggy’s Cove”. De vuurtoren lag wel in de grijze nevels en het waaide flink door. Niet zo verwonderlijk aan de Atlantische oceaan. Wat rotsen bewandeld, terug de wagen in en vijf minuten later reden we langs “St. Margret’s Bay” in… de volle zon en een helderblauwe hemel. Wat een verschil op enkele luttele kilometers. Even verder, bij “Hackett’s Cove” ligt het kreeftenrestaurant “The Finer Diner” met hun fameuze “Lobster Club Sandwich”. Dit konden we niet missen en hebben we ook niet gemist. Bij Tantalon terug de “highway” op, ditmaal naar de stad Dartmouth, vlak naast Halifax. Daar liggen twee uitgestrekte meren (“Lake Mic Mac” en “Lake Charles”) die verbonden zijn met wandelpaden. Aan het “Mic Mac- meer” vonden we een strand dat we “Alwientje’s Paradise” doopten. De baasjes kunnen daar immers hun honden loslaten en ze in de zee laten zwemmen. Het krioelde er dus van allerlei soorten honden en dito bazen. Rond 16u30 hadden we 10.000 stappen bereikt en via de “one dollar toll” “MacKay” brug (de andere grote brug, de “MacDonald”, was gesloten, vreemd want normaal is op zaterdag de McDo altijd open…) keerden we terug naar het hotel. Tot dan waren we steeds zonder wifi-bereik en moest de grootste verrassing van de dag nog komen. Wifi aan en D&D Holidays lieten ons weten via Whatsapp dat onze vlucht morgen van Halifax naar Toronto met WesJet gewoon afgeschaft is. “Bye bye” dus ook onze connectie van Toronto naar Parijs. Dat wordt dus minstens een dag vertraging om terug te keren, met als gevolgen onder andere : voor mij geen Capgemini persconferentie op dinsdag (dat moet ik morgen zien te regelen), voor Rigo geen Stroppenconcert op maandagavond, en voor Veerle even een 18-tal consultaties op dinsdag afzeggen. Brute pech, en met dank aan D&D andere regelingen gemaakt voor de vluchten, het hotel, de huurwagen en de TGV vanuit Parijs. Wat een administratie ! Enfin, nog sporten in de gym en gaan dineren rond 7u30 bij “Chives Canadian Bistro”, het betere culinaire werk van Halifax. Wat gaan we morgen doen ? Nog geen idee. Maar we vinden wel iets. Er zijn slechtere plaatsen dan hier in Nova Scotia om vast te zitten…

Zondag 6 juli

De voorlaatste dag in Canada ? “Wait and see”. Deze extra dag starten we met een stevig “Eggs Benedict” ontbijt in de hotelbar en we kiezen voor de voortzetting van onze “road trip”. Deze keer gaat het richting Westen van Halifax langs de prachtige kustlijn. Niet zo moeilijk met de radio luid op “country music”, en met de nieuwste hit “God’s Country” van Blake Shelton, gewoon machtig. “The devil went down to Georgia but he didn’t stick around, this is God’s country!”. Een ode aan de mens en het land. Een soort “country-gospel” die hier in conservatief Canada er in gaat als zoete broodjes. Genoeg gezongen. Eerste stop is Chester, open blauw zicht op de oceaan, geen toeristen, echt een plek om even echt tot rust te komen.

Dan doorrijden tot Mahone Bay, wat door de meeste toeristengidsen genoemd wordt als “mooiste plekje van Canada”. Dat is eigenlijk wel zo. Van ver lijkt het op een kabouterdorp met kleine gekleurde huizen en een vijftal kleine kerken : één katholieke, één Angelikaanse en de rest concurrende prostestantenkerken, van de Baptisten tot de Lutheraanse kerk. Mahone Bay is een vissersdorp, en het restaurant met de naam “Oh My Cod” is wel heel grappig en goed gevonden. Volgende stop : Lunenburg, de belichaming van de zeevaart in Nova scotia. Door de Britten werd hier midden de 18de eeuw een Britsgezinde nederzetting gepland, waar ze Duitse, Zwitserse en Franse protestante boeren op uitnodigden. Deze schoolden zich al snel om tot scheepsbouwers, startten scheepswerven en bouwden hun nederzetting uit tot een handelscentrum van de visserij. Vandaag gaan ze prat op hun nieuwe economie, een combinatie van toerisme (dit stadje is immers ook UNESCO werelderfgoed) en ICT. In Lunenburg nog even langs bij de “Admiral Benbow Trading Company”, nu een grote “Dockside Pub” voor (alweer) een “Lobster Club Sandwich” en een lokaal “Saltbox” amber biertje. Via de snelweg 100 kilometer terug naar Halifax, wat shopping, de nieuwe boorddocumenten voor de terugreis inscannen en afprinten, en klaarmaken voor het hopelijk “laatste avondmaal” hier, deze keer in één van de beter Italianen in de stad, “Café Chianti”. Morgen de terugvuchten en hopelijk thuis op dinsdag rond 14u.

Maandag 7 juli

Niet veel te vertellen. Auto afzetten in de luchthaven van Halifax en het vliegtuig op zonder veel poespas naar Toronto. Netjes op tijd en door de verandering van tijdsschema’s nu 5 uur wachten in de “lounge” op de connectie naar Parijs. Het wachtwoord op een luchthaven is altijd : “Wachten”. Tijd genoeg dus om de vele gemiste mails tijdens de vakantie al door te nemen en… de “Canada Chronicles” voor dit jaar af te sluiten.